Search
Close this search box.

Column: Concurrentie in de Radiowereld (Deel 1)

Waar mijn alleraardigste collega Jasper kort geleden experimenteerde met een column in 2 delen, ga ik daar overheen met een stukkie in maar liefst drie delen. Waarom drie? Omdat dit een wat langer stuk gaat worden, en het zich uitstekend leent voor een stuk in drie delen. (Dit in tegenstelling tot mijn tig A4tjes lange epistel over de rechtszaak van Veronica c.s. versus de Staat, maar dat geheel terzijde).

U, mijn lieve lezer, heeft zojuist deel 1 aangeklikt van een column over concurrentie in de radiowereld (Bedankt voor het aanklikken!). Dit eerste deel zal de verhoudingen tussen onze publieke omroepen en de commerciële collega’s behandelen. Daarover zodadelijk iets meer. Deel 2 zal nader ingaan op de oorlog tussen Nozema en Broadcast Partners. Deel 3 gaat nader in over de concurrentie in de commerciële wereld onderling. Misschien dat dit zelfs nog een stuk in vier delen wordt: de reactie- en fuck-up column. Daarin reacties en foutcorrecties, voor het geval ik een mailtje of wat krijg met daarin opmerkingen over deze column.

Tot zover de huishoudelijke mededelingen.

Dit stuk gaat dus over de concurrentieverhoudingen tussen de commerciële en publieke omroepen in Nederland. Om bij het begin te beginnen, wat elementaire uitleg voor de mensen die het verschil nog niet kennen, danwel niet weten wat de belangrijke elementen van concurrentie zijn.

De Nederlandse Radiowereld valt grof gezegd op te delen in een aantal publieke radiozenders, en een aantal commerciële. De publieke zenders zijn in de loop der jaren opgestart om bijvoorbeeld in een behoefte onder het Nederlandse volk te voorzien, danwel om de voorlopers van de huidige commerciële stations dwars te zitten (Radio 3).

De publieke zenders worden gevuld met programma’s van publieke omroepen, zoals de AVRO, de TROS, BNN en de VPRO. Deze omroepinstellingen krijgen geld vanuit Den Haag om de kosten van de programmering te kunnen betalen. Van een publieke omroep wordt verwacht dat deze een stroming in de samenleving vertegenwoordigd. Daarom moet een publieke omroep ook leden werven, om aan te geven dat de omroep vanuit de samenleving ondersteund wordt. Dit is dus een soort methode waarbij een omroep aan moet geven dat er behoefte aan de omroep is. Een omroep dient minimaal 300.000 betalende leden te hebben. Aspirant leden mogen met een lager aantal beginnen, maar moeten binnen enkele jaren ook het aantal van 300.000 hebben bereikt. BNN bijvoorbeeld moet daarom nog ongeveer 200.000 leden binnenhalen om publieke omroep te mogen blijven. Ze beginnen daarom ook binnenkort aan een campagne om nieuwe leden te werven.

De bedoeling van zo’n omroepbestel, uniek in de wereld, is het zorg dragen voor een pluriform aanbod, met programma’s voor praktisch alle bevolkingsgroepen. Dit zowel op de radio als op de TV. In de praktijk blijkt echter vaak dat de meeste omroepen zich op de grootste gemene deler richten, en dat slechts enkele omroepen echt serieuze doelgroepprogramma’s op de radio uitzenden. Deze worden vaak weggestopt op de minder beluisterde tijdstippen, danwel geparkeerd op het slecht beluisterde 747AM. Datzelfde 747AM wordt overigens ook slecht beluisterd vanwege het gebrek aan een duidelijke lijn in de programmering (het is nogal een lappendeken).

In de loop der jaren, aan het einde van de verzuiling, is de profilering van de publieke omroepen steeds minder geworden. Alleen de EO en de VPRO hebben nog een scherp profiel. Daarnaast doet ook BNN pogingen daartoe, en lijkt wonderwel te slagen in de doelstelling om jongeren wederom aan de publieke omroep te binden. Op TV tenminste. Daarnaast is het ledensysteem een beetje verwaterd. De meeste omroepen bedachten een truc om leden aan zich te binden, door middel van de omroepbladen. Wie een abonnement nam op een omroepblad, werd meestal automatisch lid van een omroep. Zo wisten de publieke omroepen leden aan zich te binden. Deze leveren uiteraard ook geld op.

Een andere bron van inkomsten voor de publieke omroep is de omroepbijdrage, welke inmiddels wordt geïnd via de belastingen. Dit gebeurde tot voor kort nog via de omroepbijdrage, welke door iedereen moest worden betaald die een radio of een TV had (kent u de spotjes tegen het zwartkijken nog?) Dat was uiteraard een behoorlijk omslachtige methode, helemaal aangezien lang niet iedereen de bijdrage netjes betaalde. Aangezien tegenwoordig praktisch iedereen een radio en/of TV heeft, is het ook niet slim meer om dit zo te doen. Daarom is de bijdrage gefiscaliseerd. In normaal Nederlands: iedereen betaalt nu gewoon mee aan de publieke omroepen door belasting te betalen.

Daarnaast heeft de publieke omroep de Ster in het leven geroepen (stichting etherreclame). Oorspronkelijk had deze stichting het doel om bedrijven de mogelijkheid te geven om te adverteren via de radio en de TV. Toen er later commerciële omroepen kwamen, is deze doelstelling uiteraard verwaterd. Publieke omroepen hebben ook af en toe inkomsten uit commerciële activiteiten. Denk aan de TROS, dat een aandeel heeft genomen in een internetprovider.

Naast de publieke omroepen hebben we ook nog de commerciële omroepen. De commerciële omroepen zijn ‘gewone’ bedrijven, en hebben derhalve een winstoogmerk. De bedoeling van een commerciële omroep is dus om een radioprogramma uit te zenden dat meer geld oplevert dan dat het kost. Niet-rendabele radiozenders verdwijnen na verloop van tijd uit het radiolandschap, aangezien een verliesgevend bedrijf niet de bedoeling is. Iedereen die dat wil kan ook een commerciële omroep beginnen. Je hoeft geen leden te hebben, ‘geld is genoeg’. Uiteraard is een beetje (veel) ondernemerschap en zakelijk inzicht praktisch onontbeerlijk om een succesvol bedrijf op te starten; met radio is dat niet anders.

Commerciële omroepen hebben een nogal roerige geschiedenis. De verhalen over de zeezenders kennen we allemaal. Het einde daarvan ook. Er kwam een verbod op commerciële radio en TV. Uiteindelijk is dit verbod in de jaren 90 opgeheven, mede doordat de overheid feitelijk geen andere keus meer had. Immers, radiostations als Sky Radio zonden op dat moment al lang en breed uit via inventieve U-bocht constructies. Er waren namelijk ook landen in Europa waar er geen verbod om commerciële omroep gold. De truc was dus even simpel als inventief: maak een op Nederland gericht radioprogramma, maar doe dat via een vergunning uit Engeland (of in het geval van TV via Luxemburg). Vervolgens stuur je het signaal via de satelliet het Nederlandse kabelnet op. Uiteraard vond de overheid dit niet leuk, al was het maar omdat de belastinginkomsten niet de Nederlandse staatskas in vloeien (het is immers geen Nederlandse onderneming), maar een andere schatkist. Uiteindelijk werd commerciële radio en TV gelegaliseerd.

Vervolgens mocht iedereen die dat wilde dus een commerciële zender beginnen. Dat is dan ook gebeurd. Nederland kent inmiddels tientallen commerciële radiostations, zowel landelijk als niet-landelijk. En vervolgens mocht men de concurrentie aangaan met de publieke omroep. Daarmee kom ik op het eigenlijke onderwerp van deze column.

Gezonde concurrentie is alleen mogelijk als er een level playing field bestaat. Dat wil zeggen dat alle partijen min of meer gelijke toegang hebben tot de bedrijfskritische bronnen die nodig zijn om een radiostation te runnen. Voor veel van deze bronnen is er gelijke toegang. Denk aan muziek, DJ’s, apparatuur, software etcetera. Bij andere bronnen is er geen gelijke toegang. De belangrijkste is de distributie.

Je kunt namelijk een prachtig product hebben, maar als je het niet bij de klant krijgt zit je echt met een probleem. Als een bedrijf als Unilever een nieuw product introduceert, moet het via bijvoorbeeld supermarkten naar de consument komen. Hetzelfde geld voor een radiostation, alleen zijn er hier andere distributiemiddelen, vier om precies te zijn. Dit zijn: de kabel, de ether, het Internet en de satelliet. Hiervan zijn de kabel en vooral de ether verreweg het belangrijkste, om de simpele reden dat hier de meeste mensen naar luisteren. Voor het Internet geldt dat er kleine groepen naar (kunnen) luisteren, tegen relatief hoge kosten. Veel mensen luisteren niet online naar een radiozender, om de simpele reden dat ze geen breedband hebben en dus dure telefoontikken moeten betalen voor een waardeloos geluid. De satelliet kunnen we ook doorstrepen als goed distributiemiddel. Er zijn ongeveer 300.000 schotelbezitters in Nederland. Uitsluitend via de satelliet uitzenden staat daarom ook garant voor verliezen, omdat je de kritische massa niet bereikt. Satelliet wordt daarom ook vooral gebruikt voor distributie richting de kabelnetten.

Kabel is wel een interessant middel voor distributie, aangezien ongeveer 40 tot 60 procent van de luisterminuten via de kabel worden gegenereerd. De nadelen zijn weer wel dat je via een programmaraad op de kabel wordt toegelaten, en de beslissingen van zo’n clubje zijn vaak onnavolgbaar. Daarnaast wil een kabelboer er ook wat aan overhouden. Uitsluitend via de kabel uitzenden is overigens niet rendabel, omdat je dan vaak niet genoeg mensen bereikt om de zender winstgevend te exploiteren.

Blijft over: de ether. Etherdistributie is praktisch onontbeerlijk om geld te kunnen verdienen aan een radiozender, en dan nog vooral via de FM. En op de laatste twee punten, kabel en ether, zien we grote ongelijkheden tussen de commerciële en de publieke omroepen.

Voor de publieke omroepen geld namelijk dat ze een garantie hebben op 100 procent kabel en ether bereik, zonder daar ook maar 1 cent voor te hoeven betalen. Kabelaanbieders zijn verplicht de publieke omroepen door te geven op de kabelnetten (must-carry). Een publieke omroep hoeft dus ook niet bij een programmaraad te bedelen om toegang, laat staan dat ze in onderhandeling moeten met een kabelmaatschappij over de doorgifte-tarieven. Voor de ether geldt dat ze prachtige frequenties krijgen, zonder mee te hoeven doen met een uitgifteprocedure en/of veiling om etherfrequenties te bemachtigen. Daarnaast hebben ze de garantie op 100 procent dekking, waar een commerciële omroep via de ether met 70 procent een gat in de lucht mag springen.

Conclusie: de commerciële omroepen worden danig benadeeld ten opzichte van de publieke omroepen. Daar komt nog eens bij dat de NOS structureel weigert om bij te dragen aan een efficiëntere indeling van de etherfrequenties voor de publieke omroepen, daarbij van harte gesteund door Nozema. (Dekkingsgat Radio 1, en de laatste truc was de 97,2 Eys). Dit, terwijl de publieke omroep zowel overheidsgeld, als middelen uit de reclamewereld en de nevenactiviteiten incasseert. En dat is precies de kern van het probleem.

De publieke omroep eet namelijk mee uit de reclameruif. Waarmee er meteen een prikkel is om commercieel gedrag te vertonen. En dat is dus precies wat de publieke omroep nu doet. We lijken namelijk op dit moment zo al twee radiostations te hebben die probleemloos commercieel zouden kunnen gaan (Radio 2 en Radio 3FM), en waarvan het dus discutabel is wat die zenders in het publieke bestel doen. Immers, beide stations zouden probleemloos commercieel gemaakt kunnen worden. Ook opvallend: het is praktisch onmogelijk om de begrotingen van Radio 2 en 3 boven tafel te krijgen. Van een commerciële omroep kan ik mij voorstellen dat ze bepaalde gegevens niet op straat willen hebben, van een publieke omroep verwacht ik eigenlijk volledige openheid. En wel omdat ik er direct aan meebetaal, door middel van de belastingen. Daarnaast kan ik de kerngegevens van de commerciële omroepen ook wel via de Kamer van Koophandel of soortgelijke database achterhalen. Ieder bedrijf is immers verplicht de jaarrekening te deponeren bij de KvK; ze zijn dan ook voor iedereen opvraagbaar. Met een beetje puzzelen weet je vaak wel de omzet van zenders, inclusief het bedrijfsresultaat, te achterhalen. Dat kan dus niet bij de publieke omroepen. Waarom niet?

Tot nu toe weten we dus het volgende: de commerciële omroepen worden qua distributie benadeeld ten opzichte van de publieke omroepen. De publieke omroepen zenden reclame uit. Optelsom: de publieke omroepen hebben een zeer grote macht op de reclamemarkt. De publieke omroepen zijn namelijk de enige die 100 procent bereik kunnen garanderen tegenover adverteerders. En vanwege het distributievoordeel hebben ze een aanmerkelijk marktaandeel in de luisteraarsmarkt. Daarnaast, en dit is heel belangrijk, is reclame voor de publieke omroep een secundaire inkomstenbron. Ze zijn er dus niet geheel van afhankelijk (in tegenstelling tot commerciële omroepen, waarvoor reclame de nummer 1 inkomstenbron is). Dat betekent weer dat de publieke omroep de marktmacht heeft om bijvoorbeeld de tarieven structureel te verlagen. Leuk voor de adverteerders, zou je denken, maar op dat moment dwing je de commerciële omroepen om mee te gaan. Einde verhaal voor veel commerciële zenders, waarvan er nu al een aantal niet al te beste jaarcijfers hebben. En dat is slecht voor zowel luisteraars als adverteerders.

Bovenstaande zou geen probleem vormen indien de publieke omroep en 1> mee zou werken aan een efficientere indeling van de ether, 2> geen reclame meer uit zou zenden en 3> streng gecontroleerd wordt. Met oplossing 1> zorg je ervoor dat de commerciële omroepen meer kracht krijgen om te kunnen concurreren. Goed voor de luisteraar. Dan nog hou je een voordeel van de publieke omroep, namelijk een belangrijk distributievoordeel, in stand, maar daar valt nog wel enigszins mee te leven. Tenminste, indien de publieke omroep reclamevrij wordt. Dat heeft meerdere voordelen. Ten eerste haal je de prikkel tot commercieel gedrag flink weg. Immers, meer kijkers / luisteraars betekent in dat geval niet meer inkomsten. Ten tweede zullen er zo meer gelden richting commerciële omroep vloeien, waar vooral de ‘we redden het net wel of net niet’ stations hun voordeel bij kunnen halen. De vraag is echter of adverteerders hier blij mee zijn. Niet iedereen luistert namelijk naar een commerciële omroep. Dat betekent dat een gedeelte van het publiek dan wellicht niet meer via de radio bereikt kan worden. Een ander nadeel is dat de publieke omroep dan meer geld gaat kosten voor de inwoner van dit land. Tenzij je meteen een aantal publieke zenders weghaalt. Maatregel 3, namelijk het streng controleren van de publieke omroep, is ten slotte nodig om ervoor te zorgen dat het commerciële gedrag echt wordt geamputeerd uit de publieke omroep vandaan. En dan geen controle op de manier zoals het CvdM dat met lokale omroepen doet (ronduit slecht, alhoewel de gemiddelde lokale omroep bijna niet kan voldoen aan de eisen, maar daarover later nog eens meer), maar gewoon een goede controle.

Al met al kunnen we dus concluderen dat de publieke omroep een aanmerkelijk concurrentievoordeel heeft ten opzichte van de commerciële omroep, en daar dan ook dankbaar gebruik van maakt door pret- en verdiennetten de ether in te slingeren. Het aantal grote omroepen dat zich echt publiek gedraagt, is op de vingers van 1 hand te tellen. De vraag is echter of de luisteraar gebaat is bij deze situatie. Door dit gedrag krijgen er namelijk minder commerciële zenders een kans. Dit leidt weer tot de situatie dat we minder keuzevrijheid hebben als luisteraar dan mogelijk is. Dat leidt ook weer tot de situatie dat er minder bedrijven winstgevend zijn dan mogelijk zou zijn. Met andere woorden: de overheid belemmerd een open en eerlijke concurrentie door de publieke omroep in zijn huidige vorm in stand te houden. En dus is het tijd om eens in te grijpen. Met een paar simpele maatregelen (reclameverbod, efficiëntere indeling van de ether en de publieke omroep dwingen zich publiek in plaats van commercieel te gedragen) verandert er al een hoop. Dit ten gunste van de luisteraar. Den Haag, waar wachten we nog op?

Commentaar en reacties op dit stuk zijn van harte welkom. Mail mij maar. Vermeld er wel even bij of ik de reactie, eventueel anoniem, mag gebruiken in een eventueel deel 4 van de column.

Michiel van Diesen