Een wettelijke regeling voor bronbescherming voor journalisten is niet noodzakelijk. Dat zegt de Commissie Verschoningsrecht die, in opdracht van de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) en het Nederlands Genootschap van Hoofdredacteuren, een onderzoek heeft uitgevoerd naar problemen rond bronbescherming en de inbeslagname van journalistiek materiaal.
Journalisten die over dergelijke kwesties een conflict hebben met justitie, moeten juist de confrontatie met justitie aangaan om uiteindelijk de rechter te laten bepalen wie er gelijk heeft. Op die manier komt er zicht op de grenzen van de vrijheid van meningsuiting.
Journalisten hebben geen verschoningsrecht, maar zowel de Hoge Raad als het Europese Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens erkent het journalistieke bronnengeheim. Volgens de commissie is dat voldoende. Wel pleit de commissie voor het doen van onderzoek naar de invoering van een toetsingsprocedure die voorafgaat aan het moment dat justitie dwangmiddelen inzet om de bronbescherming te omzeilen. Nu kunnen journalisten zich pas naderhand over dergelijke maatregelen beklagen.
Volgens de commissie zijn het uiteindelijk de journalist en de rechter die bepalen waar de grenzen van de journalistieke vrijheid liggen, en niet de officier van justitie. De commissie raadt journalisten, die zorgvuldig te werk zijn gegaan, aan zoveel mogelijk de confrontatie met justitie aan te gaan en de zaak uit te procederen via de rechter.
Tenslotte komt de commissie tot de conclusie dat waakzaamheid blijft geboden. Zeker nu minister Korthals (Justitie) de mogelijkheden van een algemeen publicatieverbod van vertrouwelijk materiaal wil onderzoeken. [V]