Uitingsvrijheid

Een vergelijkende toets moet nu eindelijk rust in de commerciële radio-omroep brengen, vindt het kabinet-Balkenende. Ook al gaat de regelgeving uit van een veiling, zoals de bestuursrechter in Rotterdam op 24 juli het nieuwe kabinet in herinnering bracht. Net voor het verlopen van de rechterlijke deadline heeft het kabinet de doelpalen echter verzet en alsnog een vergelijkende toets afgekondigd. Of een dergelijke schoonheidswedstrijd werkelijk rust brengt, staat nog te bezien. Het is een geheid recept voor ,,een stortvloed aan bezwaar- en beroepsprocedures”, waarschuwt de jongste aflevering van het juridisch vakblad Mediaforum.

De frequentieverdeling heeft een hele voorgeschiedenis, die bezaaid is met procedures. In juli verdrong zich meer dan een dozijn partijen in de Rotterdamse rechtszaal. Een legertje media-advocaten staat al in de startblokken voor het vervolg van de rechtsstrijd. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat een veiling ook een bron van procedures kan vormen. Toch is het opmerkelijk dat de algemene belangen die het kabinet zegt na te streven met de toets – voorkomen dat één type programma (muziek) de overhand krijgt, dat alles ondergeschikt wordt gemaakt aan het winststreven of dat alle zenders in één hand komen – nu al kunnen worden gerealiseerd met behulp van veilingvoorwaarden.

Waarom moet de schoonheidswedstrijd dan toch zo nodig worden doorgezet? De verklaring kan slechts liggen in de twee extra criteria die het kabinet aan de toets verbindt. De vergunninghouder dient in te staan voor de programmakwaliteit en heeft de verplichting ,,te goeder trouw en integer te handelen”. Dit laatste betekent volgens de toelichting ,,dat frequenties niet worden gebruikt om de openbare orde te verstoren, onrust te stoken of bevolkingsgroepen tegen elkaar op te zetten”. Een en ander ter beoordeling van de vergunninggever – de toetsende overheid.

Dit staat op gespannen voet met het grondwetsbeginsel van vrije meningsuiting ,,behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet”. De huidige wet voorziet meer dan adequaat in beperkingen van de uitingsvrijheid – ter beoordeling van de onafhankelijke rechter en niet de ambtenaren van het ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen, die de toets moeten uitvoeren. Zelfs voor het gereguleerde publieke omroepbestel geldt het motto ,,overheid op afstand”. De wet is bovendien een stuk preciezer dan het algemene verbod ,,onrust te stoken”.

Dergelijke vage normen vormen, afgezien van het kwaliteitstoezicht, een open invitatie voor de overheid de commerciële media te breidelen. De strijd tussen veiling en toets ging tot nu toe vooral tussen nieuwe en gevestigde commerciële partijen. Het gewijzigde Frequentiebesluit opent een nieuw schootsveld waarop niet genoeg procedures kunnen worden gevoerd. Als tenminste de Kamer het kabinet niet terugfluit van zijn onzalige betuttelingsdrift.